
Als er in een erfenis meer schulden zitten dan bezittingen dan moet worden bepaald of er schuldeisers zijn die voorrang hebben boven andere schuldeisers. Er moet bepaald worden wie als eerste zijn geld krijgt. Bij schulden moet je denken aan uitvaartkosten, hypotheekschulden, belastingschulden. De afwikkeling (ook wel vereffening genoemd) brengt kosten met zich mee. De wet bepaalt dat een vereffenaar die door de rechter is benoemd recht heeft op het loon dat door de kantonrechter vóór het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld. Volgens de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling is een beloning op haar plaats indien de vereffening veel werk meebrengt en voor een belangrijk deel ten bate van de schuldeisers wordt verricht. Het loon van de vereffenaar is onderdeel van de kosten van vereffening van de nalatenschap (artikel 4:7 lid 1, onder c BW).
Uitdelingslijst
Doordat de kantonrechter het loon vaststelt vóór het opmaken van de uitdelingslijst, kan daarmee in die uitdelingslijst rekening worden gehouden. Artikel 4:218 lid 1 BW verplicht de vereffenaar tot neerlegging van de uitdelingslijst en een rekening en verantwoording binnen zes maanden nadat de voor het indienen van de vorderingen gestelde tijd is verstreken. In deze rekening en verantwoording zal de vereffenaar in elk geval al hetgeen hij als zodanig voor de nalatenschap heeft ontvangen en uitgegeven opnemen. Artikel 4:218 lid 3 BW biedt iedere belanghebbende de mogelijkheid tegen de rekening en verantwoording of de uitdelingslijst in verzet te komen. Ten slotte bepaalt artikel 4:220 lid 1 BW dat de vereffenaar na het verbindend worden van de uitdelingslijst verplicht is aan ieder het hem volgens die lijst toekomende uit te keren, waaronder ook het loon van de vereffenaar.
In de praktijk
Als je de wet letterlijk volgt dan staan de vereffeningskosten niet geheel vooraan in het rijtje van schuldeisers. Bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden speelde het navolgende: Een vereffenaar heeft een kantonrechter verzocht te bepalen dat hij voorschotbetalingen ten laste van de nalatenschap mag brengen. Dit verzoek is afgewezen. De vereffenaar gaat in beroep bij het hof. Volgens vereffenaar omvat de nalatenschap aan baten een bedrag van ongeveer € 650.000,- en vorderingen ten minste tot een bedrag van ongeveer € 1.400.000,- die voor een aanzienlijk deel niet inbaar zijn. Er zijn schulden die de baten overtreffen. De nalatenschap is dus zwaar negatief. De vereffenaar schat de duur van de vereffening op 3 tot 5 jaar.
Het hof merkt verder op dat toekenning van een voorschot op het loon alleen mogelijk is, voor zover de toestand van de boedel (de nalatenschap) dat toelaat, ter beoordeling waarvan verslaglegging als hiervoor bedoeld essentieel is. In dat verband kan zeker bij een negatieve nalatenschap de vraag rijzen in hoeverre de vereffeningkosten moeten worden voldaan vóór de overige schulden van de nalatenschap. Het hof is van oordeel dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat de vereffeningskosten met inbegrip van het loon moeten worden voldaan vóór de overige schulden van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 BW, behoudens de kosten van lijkbezorging (artikel 4:7 lid 1 onder b BW en artikel 3:288 onder b BW) en andere wettelijke voorrangsregels. Het hof volgt Rechtbank Zeeland-West-Brabant 12 november 2014 (ECLI:NL:RBZWB:2014:7704) met betrekking tot de vereffeningskosten:
“Te dien aanzien wordt vooreerst overwogen dat in artikel 4:7 BW is bepaald dat de kosten van vereffening van de nalatenschap, tezamen met andere schulden, schulden van de nalatenschap zijn. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de vereffeningskosten niet bij voorrang boven alle andere schuldeisers worden voldaan. In de literatuur is (overwegend) eenstemmig betoogd dat dit niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest, nu het maatschappelijk onaanvaardbare gevolg hiervan zou zijn dat niemand zich nog geroepen voelt de nalatenschap als vereffenaar af te wikkelen, aangezien de kosten van deze behartiger van de belangen van onder meer erflaters schuldeisers in dat geval slechts pondspondsgewijs met enkele andere nalatenschapsschulden worden vergoed.
Een redelijke wetstoepassing noopt ertoe een ander rangorde toe te passen. Daartoe is vooreerst redengevend dat voor de invoering van Boek 4 BW de wettelijke vereffening van een (nagenoeg) insolvente nalatenschap geregeld was in de artikelen 198 e.v. Faillissementswet (hierna: Fw). De vereffening van een nalatenschap heeft veel raakvlakken en vertoont sterke gelijkenis met het faillissement. In verschillende artikelen van Boek 4 BW wordt de Fw dan ook van overeenkomstige toepassing verklaard. Zo wordt in artikel 4:218 lid 5 BW bij de berekening van de vordering en het opmaken van de uitdelingslijst de dienaangaande in de Fw voorkomende voorschriften zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing verklaard. Blijkens de toelichting op artikel 4:219 lid 5 BW gaat het hier met name om artikel 180 e.v. Fw. Op grond van artikel 182 Fw worden de algemene faillissementskosten omgeslagen over ieder deel van de boedel, met inachtneming van specifieke uitzonderingen. Onder deze algemene faillissementskosten zijn de kosten die zijn gemaakt in het belang van het faillissement en de vereffening in het algemeen begrepen. Er wordt in de Fw en Parlementaire geschiedenis geen onderscheid gemaakt tussen de algemene faillissementskosten en boedelschulden. Blijkens de toelichting bij artikel 182 Fw dienen, indien de baten onvoldoende zijn om alle boedelschulden te voldoen, allereerst de kosten van executie en vereffening te worden betaald, teneinde de ‘netto-opbrengst’ te verkrijgen, die onder de daarvoor in aanmerking komende schuldeisers moet worden verdeeld. Ditzelfde volgt uit artikel 3:277 lid 1 BW, welk boek tezamen met de Fw het algemene systeem van verhaalsrechten regelt. Ook het Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters heeft reeds op 12 december 2005 aanbevolen om de vereffeningskosten aan te merken als boedelschuld, welke aanbeveling vervolgens is opgenomen in de Handleiding Erfrechtprocedures Kantonrechter d.d. 10 november 2008. Gelet op het vorenstaande moet een redelijke wetstoepassing er dan ook toe leiden dat de vereffeningskosten moeten worden voldaan vóór de overige schuldeisers.”
Een redelijke wetstoepassing brengt dus mee dat de vereffeningskosten met inbegrip van het loon moeten worden voldaan na de uitvaartkosten en vóór de overige schulden van de nalatenschap.
Bron: Rechtspraak.nl
vereffenaar